Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
akkoord - (overeenstemming, overeenkomst; samenklank)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamakkoord zn. ‘overeenstemming, overeenkomst; samenklank’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenakkoord [overeenkomst] {accoort 1290} < frans accord < middeleeuws latijn acordum [harmonische samenklank], van ad [tot] + chorda [snaar] → accorderen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenakkoord znw. o., < fra. accord ‘overeenstemming, overeenkomst’, afgeleid van accorder < vlg. lat. adcordare naast concordare ‘verzoenen’. Sedert de 15de eeuw betekent accorder ook ‘instrumenten stemmen’ (onder invloed van corde ‘snaar’). J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentakkoord o., Mnl. accoort, uit Fr. accord, verbaalabstr. van accorder = (doen) overeenkomen, Mlat. accordare, van ad (z. togen), en cor (z. hart). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolledakkoo(r)d, bn.: akkoord. Zoals Vl. takkoord < Fr. d’accord. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamtakkoord, bw.: akkoord, het eens. Fr. d'accord. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch1akkoord s.nw. 2akkoord b.nw. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamtakkoord (K), bw.: akkoord (gaan). Fr. d’accord. Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekakkoord (Frans accord); (tot een -- komen) (vert. van Frans arriver à un accord)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015acc. ‘accept, sta toe; (verouderd) akkoord’ -> Indonesisch acc, asésé ‘geaccordeerd; oké’; Ambons-Maleis acc ‘akkoord’; Jakartaans-Maleis asésé ‘akkoord’; Menadonees asésé ‘akkoord’. akkoord ‘overeenkomst’ -> Fries akkoart ‘overeenkomst’; Duits Akkord ‘overeenkomst’; Indonesisch akor ‘instemming’;? Atjehnees akō ‘eensgezind, eendrachtig, harmoniërend; eensgezindheid, eendracht, harmonie’; Boeginees akôró ‘overeenkomst’; Jakartaans-Maleis akur ‘overeenkomst’; Javaans akur ‘overeenkomst; eensgezind’; Kupang-Maleis akor ‘instemmen; overeenkomen’; Madoerees akor ‘overeenkomst’; Makassaars akôró ‘instemmen’; Menadonees akor ‘overeenkomst’; Sasaks akor ‘overeenkomst’; Singalees akaradāra(va) ‘overeenkomst’ (uit Nederlands of Portugees); Negerhollands akkord ‘overeenkomst’; Surinaams-Javaans akur ‘goed met elkaar leven; eensgezind’; Surinaams-Javaans akurt ‘instemmen, het eens zijn, goedvinden’. akkoord ‘samenklank’ -> Indonesisch akor ‘samenklank’; Papiaments akort ‘samenklank van ten minste drie tonen van verschillende toonhoogte’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamakkoord overeenkomst 1290 [CG I2, 1454] <Frans Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen69. Akkoord zijn,van rekeningen, berekeningen, opgaven, redeneeringen, enz. gezegd. In overeenstemming zijn met hetgeen zij behooren te wezen, met de waarheid of met den regel overeenkomen, juist zijn. In de 16de eeuw: met iem. accoord pijpen, d.i.: m.i.a. gaan. Ontleend aan de fransche zegsw. être d'accord, mnl. van accorde sijn, in navolging waarvan men eerst te akkoord, t' akkoord zeide, en vervolgens, met weglating van het voorzetsel, enkel akkoord (vgl. pal staan en schrap staan). In Zuid-Nederland zegt men thans nog t'akkoord; De Bo, 43; Waasch Idiot. 69 b; Antw. Idiot. 154; Teirl. 63; Ndl. Wdb. II, 34; Mnl. Wdb. I, 305; fri. akkoart. Vandaar ook nog akkoord bevinden, d.i. juist bevinden, en met iemand akkoord gaan, het met hem eens zijn. Hierbij behoort ook de zegsw. het op een akkoordje gooien of smijten (zie V. Janus III, 230), een verschil bijleggen en zich onderling verstaan door van weerskanten iets toe te geven; Ndl. Wdb. II1, 30; fri. it op in akkoartsje smite. 70. Akkoord, Van (der) Putten! of Akkoord, Van Varelen!Volgens het Ndl. Wdb. II, 34 een schertsende uitbreiding van het enkele Akkoord! in verschillende steden ontstaan (het eerste, naar men zegt, te Delft, het tweede te Haarlem), in toespeling op personen van die namen, die dat woord telkens in den mond hadden; maar later ook elders doorgedrongen Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |