![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
ahorn - (esdoorn (Acer))Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamahorn zn. ‘esdoorn (Acer)’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenahorn [esdoorn] {1479} < hoogduits Ahorn, verwant met grieks akastos, latijn acer [ahorn]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenahorn znw. m., sedert Kiliaen aenhorn < hd. ahorn, vgl. os. mnd. mhd. ahorn, vgl. gr. ákarna ‘laurierboom’ (< *akṛ-) naast de. ær (< *ahira), lat. acer (< *aker-). De boom heet mnl. bnw. maserijn, afgeleid van maser ‘knoest in (ahorn) hout’; os. masur ‘tuber’, ohd. masar ‘houtknoest’, oe. maser ‘knoest’, on. mǫsurr ‘ahorn’, ook ‘gevlamd hout’. — Indien van wt. *mas ‘vlek’ zie: mazelen. — Maar Lidén, PBB 15, 1889, 519 gaat uit van betekenis ‘knoestig hout’ en verbindt daarmee gr. áor (< *ṃs-or) ‘zwaard’. — In Plaatsn. Lonneker en Lijndonk kan een ander woord voor de ahorn steken: germ. *hluniz, vgl. mnd. lönenholt, nnd. löne, läne, nhd. lenne, lehne, oe. hlyne, on. hlynr, vgl. mlat. clenus ‘ahornsoort’ (AEW 240). Volksetymologisch daaruit ontstaan ohd. mhd. līnboum, md. leinbaum. — Het woord ahorn wordt gebruikt in de Achterhoek, Noord-Limburg, Utrecht en Walcheren, terwijl in Vlaanderen het woord herne voorkomt. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagahorn znw., sedert Kil., die aenhorn (“Germ. Sax. Sic.”) opgeeft. Uit hd. ahorn m. Slav. *(j)avorŭ “plataan” (alleen het bnw. avorovŭ komt obg. voor) is uit het Ohd. ontleend, lit. aornas “ahorn” uit het Nhd. Ohd. âhorn m. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentahorn m., uit Nhd. ahorn, Ohd. âhorn + Lat. acer met het bijv. acernus, Gr. ákastos, beide = ahorn. Lit. aornas, Ru. javor komen uit het Hgd. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsahorn: naam v. versk. booms., o.a. die esdoring (spp. Acer, fam. Aceraceae); Ndl. ahorn (reeds by Kil) ontln. aan Hd. ahorn, van onseker herk., misk. verb. m. Lat. b.nw. acernus afg. v. acer, “esdoring”, of m. Lat. ornus, “bergesdoring”. Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekahorn (Duits Ahorn)
Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamahorn esdoorn 1479 [Claes] <Duits Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |