Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
aflossen - (vervangen, overnemen)Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015aflossen ‘vervangen, overnemen’ -> Noors avløse ‘iemand op zee aflossen’; Zweeds avlösa ‘een functie van iemand overnemen’ (uit Nederlands of Nederduits); Indonesisch aplos, aplus ‘vervangen, overnemen; aflossing van de wacht; verlossen’; Jakartaans-Maleis aplus, ngaplus ‘van taak wisselen’; Kupang-Maleis aplos ‘vervangen’; Menadonees aplos, aflos ‘van taak wisselen’; Petjoh aplos ‘vergoeding, vervanging, schadeloosstelling’ <via Indonesisch/Maleis>; Surinaams-Javaans aplus, ngaplus ‘te laat komen, achter het net vissen’. |