![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
aarde - (wereldbol; grond)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamaarde zn. ‘wereldbol; grond’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenaarde* [grond, onze planeet] {oudnederlands ertha 901-1000, middelnederlands aert, eerde [grond, land]; de betekenis ‘onze planeet’ 1624} oudsaksisch ertha, oudhoogduits erda, oudfries erthe, oudengels eorðe, oudnoors jǫrð, gotisch airþa; buiten het germ. grieks erā [aarde], welsh erw, cornisch erow [strook land]. De uitdrukking dat valt in goede aarde [dat valt in de smaak] is ontleend aan Marcus 4:8. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenaarde znw. v., mnl. aerde, eerde, met rekking voor r + dentaal (vgl. aard en aars), onfrank. ertha, os. ertha, ohd. erda, ofri. erthe, oe. eorðe (ne. earth), on. jǫrð, got. airþa ‘aarde’ — Een dentaalafleiding van ohd. ero m. ‘aarde’, on. jǫrfi ‘zand’, vgl. gr. érā ‘aarde’, éraze ‘op de grond’. — Daarvan afgeleid aarden. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagaarde znw., mnl. aerde, eerde (dial. nog eerde), met ae, ee door rekking voor r + dentaal (vgl. aars). = onfr. ërtha, ohd. ërda (nhd. erde), os. ërtha, ofri. ërthe, ags. eorðe (eng. earth), on. jǫrð, got. aírþa v. “aarde”. De dentaal is formantisch, vgl. ohd. ëro m. “aarde”, on. jǫrfi m. “zand” en buiten ʼt Germ. gr. éraze “op den grond”, arm. erkir “aarde, land”. — aardappel znw. In dezelfde bet. ook nd. erdappel, hd. dial. erdapfel m., noorw., jutl. jordæble, zw. dial. jordäple, fr. pomme de terre, nl., mnd. erdappel, ohd. ërdaphul, ags. eorðæppel m. werden voor verschillende andere gewassen, nl. varkensbrood, meloen, komkommer of mandragora-vrucht gebruikt, de. jordæble = “helianthus”. De aardappel is eerst in 1565 in Europa geïmporteerd. [Aanvullingen en Verbeteringen] aarde. Uit ’t Kelt. zijn nog kymr. erw, oudkorn. erw, ereu “veld”, bret. ero “vore” gecombineerd. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentaarde v., Mnl. en dial. eerde, Onfra. & Os. ertha + Ohd. erda (Mhd. en Nhd. erde), Ags. eorđe (Eng. earth), Ofri. erthe, On. jǫrd (Zw. en De. jord), Go. airþa + Oier. ert, Arm. erkir = aarde, Gr. éraze = ter aarde: Idg. wrt. er. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichteerd (zn.) aarde; Aajdnederlands ertha <901-1000>. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschaarde s.nw. erd s.nw. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergaar’de (de, -(s)), (ook:) naam voor een aantal soorten harder behorende tot het genus Mugil: spoelvormige, zilvergrijze vissen met een donkere rug, waaronder de kweriman*. Zie BN 120: 17; 1980. - Etym.: Het zou, evenals het syn. ader*, ontstaan kunnen zijn uit veroud. AN aarder of uit harder. Vgl. ook de S naam: adri. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsaarde: “die planeet”, – aar-/aard-/aart-/ert-/erd(e) – (veral in ss.) – ; Ndl. aard/aarde (Mnl. aerde/eerde, dial. nog eerde), Hd. erde, Eng. earth, hou wsk. verb. m. Gr. eraze, “op die grond”, vgl. o.a. aarbei, aartappel/ertappel, erdewerk, erdvark. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardaard 'beploegde of bebouwde grond, bouwland' Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekaarde wil van aarde niet (Duits Art läßt von Art nicht)
K. van Dalen-Oskam & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, uitgebreid met De Nieuwe Bijbelvertaling, AmsterdamIn goede of vruchtbare aarde vallen, in vruchtbare grond vallen (van zaad); (fig.) positief ontvangen worden (van een opmerking, een voorstel e.d.), en, met tegengestelde betekenis: In de gelijkenis van de zaaier vergelijkt Jezus het evangelie met zaad, dat verkeerd terecht kan komen, maar ook in vruchtbare grond kan vallen en dan een rijke oogst oplevert. Naast de uitdrukking in goede aarde vallen zijn er met tegenovergestelde betekenis ontstaan, zoals: in verkeerde of dorre aarde vallen. De keus van verkeerde is hier niet meer door de letterlijke maar door de figuurlijke betekenis bepaald. Leuvense Bijbel (1548), Matteüs 13:8. Maer die andere [zaden] sijn gheuallen in goede eerde. P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagaarde. In de vroege Middeleeuwen zwoer men bi der erden ‘bij de aarde’. Om zijn woorden kracht bij te zetten, hoefde men niet altijd bij het allerheiligste te zweren. Naast het aanroepen van God en de heiligen tot getuigen dat men de waarheid sprak, kon men ook zijn toevlucht nemen tot menselijke creaturen en andere wonderbaarlijke voortbrengselen van de schepping, zoals de aarde zelf. Gebruikte men de formule ijdel dan werd ze tot meineed en vloek. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendAard (grond; wereld; karakter) is afkomstig van den Idg. wortel ar = ploegen (vgl. ’t Lat. arare = ploegen); de oorspr. bet. van aard is dus ploeging, waaruit van zelf volgde die van ploegland, bouwland, bebouwde grond, bouwaarde. (De d achter ar is hetzelfde achtervoegsel als die in zaad van zaaien, gloed van gloeien, deugd van deugen, enz.) De nauwverwante begrippen: land bebouwen en land bewonen gaven aanleiding, dat aard ook de bet. kreeg van woonplaats, gewest, land, de aarde. Eveneens was de aard (de bouwgrond) de oorzaak, de „grond” van de „geaardheid” der voortgebrachte planten, d.i. van haar bijzonder karakter, haar soort, haar natuur. Zoo kreeg aard bij verdere overdracht de bet. van geaardheid, soort, karakter, natuur. (Mogelijk is het ook, dat de bet. van aarde als hemellichaam ook uit natuur ontstaan is.) Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015aarde ‘grond; aardrijk’ -> Indonesisch arde ‘geleidende verbinding met de aardbodem’; Jakartaans-Maleis arde ‘grondkabel’; Negerhollands aarde, adu, aerde ‘aardrijk’; Creools-Engels (Maagdeneilanden) † adu, ard ‘aardrijk’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamaarde* grond 0901-1000 [WPs] aarde* onze planeet 1624 [WNT] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen35. In goede aarde vallen.Eig. gezegd van het uitgestrooide zaad, dat in goede aarde valt en opschiet; bij overdracht toegepast op denkbeelden en voorstellen, in den zin van: gunstig ontvangen worden; ontleend aan Marcus 4, 8: Het ander (deel van het zaad) viel in de goede aerde, ende gaf vrucht. Vgl. fr. tomber en bonne terre; hd. auf guten Boden fallen; eng. to fall on good ground; ook in Zuid-Nederland; zie Teirl. 406. 424. Dat brengt (of zet) geen zoden (of aarde) aan den dijk,d.w.z. dat helpt, baat niet; dat brengt geen turf aan den wal (Harreb. II, 434 b); eig. dat brengt geen zoden om den dijk te stutten, die op het punt staat van door te breken (Gijsbr. v. Aemstel, 1288). In de middeleeuwen beteekende soden setten tegen de glooiïng van den dijk aanbrengen; zoden brengen om den dijk te stutten, die op 't punt staat van door te breken; zulke soden werden setsoden genoemd Al deetmen al syn best met nacht en dagh te spinnen, Ook bij Halma, 814 lezen wij: Dat brengt geen zooden aan den dijk, die winst kan niet verre strekken, c'est un petit profit, cela ne peut aider beaucoup; bij Sewel, 995: 't Brengt geen zooden aan den dyk ('t brengt geen voordeel aan), it doth not further the business, or it does not profit any thing; zie ook Tuinman I, 373; Harreb. I, 133 a; Ndl. Wdb. III, 2598; Nkr. VII, 21 Juni p. 6. De uitdr. is over geheel Noord- en Zuid-Nederland bekend. Zij luidt in het Friesch: dat bringt gjin seadden oan 'e dyk; oostfri.: dat smit gên sêdden an de dik; voor het Zuidnederlandsch zie Joos, 88; Schuermans, Bijv. 4 a; 63 a; Volkskunde XI, 160; Waasch Idiot. 174 a; 792 a; Loquela 113. 896. Hemel en aarde bewegen,d.w.z. ‘alles in beweging brengen, alle mogelijke krachten en hulpmiddelen te werk stellen, om zijn doel te bereiken’. De uitdr. kan ontleend zijn aan den Bijbel; vgl. Haggai, 2, 7: Ende ick sal de hemelen, ende de aerde, ende de zee, ende het drooge doen beven; Jesaia, 13, 13: Daerom sal ick den hemel beroeren, ende de aerde sal beweecht worden van hare plaetse, enz. Zie Zeeman, 281; Laurillard, 69; Sewel, 109: Hemel en aarde beweegen om tot zyn oogmerk te komen; Joos, 58; Waasch Idiot. 285; Teirl. II, 26: Hemel en erde verroeren; Ndl. Wdb. VI, 544. Ook het Latijn kent caelum et terras miscere, in den zin van zich aanstellen, opspelen; fr. remuer ciel et terre; hd. Himmel und Erde bewegen; eng. to move heaven and earth. In het Zondagsblad v. Het Volk, 7 Mrt. 1914, p. 3 k. 3: De liberalen brachten hemel en hel in beweging om de regeering aan te sporen het kongres te verbieden. 2383. Het vette der aarde,d.i. rijkdom en weelde; mnl. dat vette; eene uitdrukking, die ontleend is aan den Bijbel ‘waarin de woorden de vettigheden der aarde of des lands meermalen voorkomen om groote vruchtbaarheid, overvloed van koorn en gras en daarom groote welvaart aan te duiden’; zie Zeeman, 468; Laurillard, 61; Sp. d. Sonden, 9000: Den joden was belovet der erden vethede; Uit één pen, 118: Zij bezat van het vette der aarde zooveel, dat zij een klein huisje in eigendom had; Het Volk, 31 Juli 1915, p. 6 k. 4: Een theorie die hem leert dat voortdurend rijke menschen arm worden en arme menschen rijk, zoodat ieder op zijn beurt het vette der aarde geniet; vgl. o.a. Gen. XXVII, 28; 39; XLV, 18; enz.; fr. la graisse de la terre; eng. the fat of the land. 2397. Geen vinger in de asch (of de aarde) kunnen steken,niet het minste of geringste kunnen doen; eene herinnering aan den tijd, toen er geen kachels maar open haarden waren, zoodat een kind zeer gemakkelijk een vinger in de asch kon steken (vgl. asschepoester). De uitdrukking dagteekent dan ook uit de 16de eeuw, blijkens Sart. I, 2, 20: Wy mogen niet een vinger in de Assche steken, wy hebben altijt de Lever gegeten; II, 7, 19: hy steeckt niet een vinger in d'assche buyten hem, ubi quis de minutissimis etiam rebus aliquem crebro, nimiumque diligenter consulit; III, 10, 29: Daer wert niet een vinger in d'assen gesteken, of hy weet het; Tuinman I, 159: Men mag niet een vinger in de assche steken, de meening is, niet het allerminste doen, of het word geweten; D. Meyd. 2445. Veel voeten in de aarde hebben,d.i. veel moeite en zwarigheden opleveren; wellicht ‘eigenlijk ziende op het vellen van een boom, die met veel wortels (figuurlijk voeten; vgl. lat. pes, wortel; pes betaceus, beetwortel) vast in de aarde staat en dus niet met den eersten slag valt; maar altijd overdrachtelijk van allerlei moeilijke ondernemingen gezegd’ Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |